M O U N I A
HET DOVE DANSENDE MEISJE
Haar verhaal
Soms meen ik het me te herinneren, die absolute stilte toen ik op de wereld kwam. Mijn geheugen maakt me dat vast wijs. Feit is dat ik doof geboren ben. Toen ik 6 maanden oud was, kreeg ik een implantaat. Op mijn tiende maand leerde ik Vlaamse Gebarentaal. Als vierjarig meisje kon ik al wat lezen, liplezen en spreken. Mijn ouders, Marokkaanse immigranten, verstonden geen Vlaams, laat staan VGT. Met de jaren groeide de kloof.
Omdat ze het beste voor me wilden, stuurden ze mij naar een katholieke dovenschool. Ik zat er jarenlang op internaat. Zo misten ze thuis een belangrijk stuk van mijn jeugd, van mijn eerste keer op de fiets tot mijn eerste tien op tien. Ik deed mijn best om gelukkig te zijn, maar ik verlangde naar een gewoon leven op een gewone school.
Wat me van kleins af aan op de been hield, was klassiek ballet. Ik volgde les en trainde hard. Pointes dragen was zwaar, alles deed voortdurend pijn, en ik had blauwe plekken, overal. Maar wanneer ik danste, dan zweefde ik. Muziek kan ik niet horen, dus ik telde mijn stappen. En vooral: ik leerde hoe ik een verhaal kon vertellen met heel mijn lichaam.
Ik was een doof dansend meisje geworden, ik ging ondertussen naar een normale school en ik voelde me vrij. Maar op mijn zeventiende sloeg het noodlot toe: ik verloor mijn zicht. Dat is wat het syndroom van Usher doet. Het maakt je doof en - in mijn geval - stilaan blind. ‘Blijf maar dansen’, zei iedereen. Maar dat lukte niet. Ik struikelde voortdurend en bracht zo mijn mededansers in gevaar. Een ballerina sterft twee keer. Eerst wanneer ze ophoudt met dansen, dan wanneer ze ophoudt met ademen. Toen het gordijn viel na mijn allerlaatste optreden, stuikte mijn wereld in elkaar.
Sinds vorig jaar studeer ik communicatie aan de hogeschool, een studie waarin ik creatief kan zijn. Ik ben doof, loop met een stok en word blind. Wat als ik straks niets meer kan zien? De dovenwereld ken ik, de blindenwereld nog niet. Toch neem ik het stap voor stap. Leef in het nu. Waar een deur sluit, gaat een raam open. In mijn hoofd schijnt altijd de zon.
Mounia en ik
Die eerste schooldag wandelde ze mijn lokaal binnen, cochleair implantaat zichtbaar, witte stok in de hand. Ze stelde zich voor als Mounia en vroeg ik een microfoontje wilde dragen. ‘Ik kan liplezen’, zei ze, ‘maar zo kan ik u ook horen’. Haar vastberadenheid om alles uit deze studie te halen, trof me diep. Ze had dat wonderlijke talent om een ruimte te verlichten. Haar medestudenten en ik waren meteen weg van haar.
Wat er tijdens de les Podcast gebeurde, vergeet ik nooit. De studenten testten de opnameapparatuur uit. Mounia had zich afzijdig opgesteld en slaakte vreemde kreetjes in de microfoon. De anderen giechelden. Mounia stond op en richtte zich tot de klas: ‘Mag ik even uitleggen wat het syndroom van Usher is?’ In enkele minuten zette ze haar situatie uiteen. Hoe geluiden voor haar klinken, robotachtig en schel. Hoe ze geen muziek kan beluisteren, hoe ze lipleest, hoe mensen soms vergeten dat ze doof is omdat ze zo goed praat, hoe ze navigeert in een wereld die zich steeds vernauwt, want de aandoening maakt haar stilaan ook blind. Ze vertelde dit openhartig, zonder zelfmedelijden, zonder sentiment. We werden allemaal stil.
Een paar maanden later stuurde ze me in paniek een bericht. Een journalist had - goedbedoeld - over haar geschreven en ze had het mogen nalezen alvorens het in druk zou gaan. ‘Hij zet me neer alsof ik in het duister tast. Ik herken mezelf hier niet in!’ Ik kon het artikel tijdig tegenhouden. Mounia was opgelucht.
Afgelopen zomer kwam ze bij me langs. Ik fotografeerde haar in mijn studio, en zij vertelde me haar verhaal. En ja, Mounia is iemand die, zelfs met minder zicht en klank, opmerkelijk scherp blijft kijken naar wat het leven haar biedt.

